Gerrit Guldenaar vertrok in 1747 naar Indië. 200 jaar later keerden veel nazaten terug naar Nederland
Timo Alfred (Timo) Guldenaar was de vierde zoon van Paul Alexander Guldenaar en Cato Scheeres, geboren 24 oktober 1917 in Poerwokerto (RA1918/93), gedoopt 29 november 1917 in Magelang. Hij trouwde op 20 november 1946 in Batavia met Enid Norma (Ine) Oliveiro, geboren 18 november 1928 in Batavia, dochter van Norbert Romould Oliveiro en Johanna Emelia Catharina van der Sluys.
Timo Guldenaar en Ine Guldenaar-Oliveiro kregen 3 kinderen:
Theresia Bernadette Guldenaar, geboren 4 november 1948 Meester Cornelis, gedoopt 18 november 1948 overleden 15 oktober 1949 Meester Cornelis
Leon Paul Guldenaar (Onkie), geboren 29 december 1950 ’s-Gravenhage
Anthonius Norbert (Kein) Guldenaar, geboren 27 juli 1952 ’s-Gravenhage.
Timo Guldenaar trad op 1 juli 1938 in dienst met de functie van schrijver bij het Departement van Economische Zaken waar hij werkte tot 30 juni 1940. Op 1 oktober 1940 ging hij aan het werk als mantri/cipier bij het huis van bewaring “Struiswijk” in Batavia. Bij aanvang van de Japanse bezetting op 9 maart 1942 werd deze gevangenis door de Japanse bezetter gebruikt als burgerkamp voor circa 3000 mannen uit Batavia en omgeving waaronder Europese prominenten, politiefunctionarissen en stadswachters. In de periode oktober 1942 tot 1943 werd het huis van bewaring ook gebruikt als burgerkamp voor ongeveer 100 Britse en Amerikaanse vrouwen. De bewaking werd uitgevoerd door de cipiers die reeds in dienst waren bij de gevangenis alsmede door Koreanen (heiho’s).
In deze periode begon Timo Guldenaar met het smokkelen van persoonlijke documenten en medicijnen voor gedetineerden en het afluisteren en overbrengen van radioberichten met nieuws van de geallieerden. In februari 1943 werd hij door de Kempei Tai, de Japanse militaire politie, opgepakt. Er volgde 1 maand eenzame opsluiting waarin hij werd verhoord en gemarteld. De martelingen bestonden o.a. uit het gedwongen naar de zon kijken met opgeheven armen. Wanneer hij zijn armen door vermoeidheid liet zakken werd hij geslagen. Hij kreeg elektrische schokken en ook moest hij een waterkuur ondergaan. Hij kreeg een bit in zijn mond met daartussen en waterslang. Hij werd volgegoten met water tot op de grens van bewusteloosheid en werd vervolgens tegen zijn buik geschopt. Hij werd steeds gevraagd naar namen en adressen, maar hij bleef zwijgen. Na een maand eenzame opsluiting werd hij overgebracht naar de strafgevangenis Cipinang. Hier moest hij een cel delen met 12 anderen, een ruimte eigenlijk groot genoeg voor 3 personen. Veel geïnterneerden stierven van de honger. Al wat eetbaar was werd gegeten, muizen, vleermuizen, slangen. Timo zag hoe 2 geïnterneerden elkaar bijna doodsloegen in een gevecht om een muis.
In 1944 werd Timo overgebracht naar de Soekamiskin gevangenis in Bandoeng. Omdat Timo Guldenaar een kappersdiploma had, mocht hij de haren knippen van medegevangenen. In deze periode begon hij opnieuw met het smokkelen van brieven en medicijnen en werd hij wederom betrapt. Ook hier werd hij gemarteld en vervolgens overgebracht naar kamp Ambarawa, 45 kilometer ten zuiden van Semarang.
Na de capitulatie van Japan werden de gevangenen vrijgelaten en vertrok Timo Guldenaar met de trein naar Jakarta. In Ceribon werd de trein aangehouden door Indonesiërs die onafhankelijkheid opeisten en de Europeanen met geweld uit hun land wilden verdrijven. De Europese treinreizigers werden van hun bezittingen beroofd en naar een veld gedreven waar zij terechtgesteld zouden worden. Gelukkig greep de wedana (districtshoofd) in en bevrijdde de gevangenen.
In april 1946 ging Timo Guldenaar weer aan het werk bij het gevangeniswezen en werd bevorderd tot cipier 1e klas. In november 1946 trouwde hij met Ine Oliveiro. Maar, de verschrikkelijke gebeurtenissen tijdens de oorlog hadden zijn gezondheid zodanig aangetast dat hij de dag na zijn huwelijk moest worden opgenomen. Geconstateerd werd dat hij tuberculose had, waarna hij voor 10 maanden werd opgenomen in het sanatorium Cisarua in Buitenzorg. Een gevolg van deze ziekte was dat hij zijn functie als cipier bij het gevangeniswezen moest opgeven, hij werd eervol ontslagen. Op 4 november 1948 werd een dochtertje, Bertje geboren. Zij werd ziek en volgens de diagnose van de arts was er sprake van buikvliesontsteking. Het bleek echter hersenvliesontsteking te zijn, op 15 oktober 1949 overleed Bertje.
In februari 1950 werd Timo aangesteld als adjunct-magazijnmeester bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Timo en Ine vertrokken op 17 oktober 1950 met het schip Asturias naar Nederland waarmee zij op 8 november 1950 in Amsterdam aankwamen.
Timo en Ine konden gaan inwonen bij de broer en schoonzus van Timo: Geert en Taat Guldenaar in de Daguerrestraat 85 in Den Haag. In december 1950 werd een zoon, Onkie (Leon) geboren. In juli 1952 werd hun tweede zoon, Kein (Anthonius) geboren. In 1952 werd een long van Timo in het Dijkzicht ziekenhuis in Rotterdam verwijderd omdat deze ernstig was aangetast door de tuberculose. Al met al waren het trieste en moeilijke omstandigheden met weinig perspectief. De ruimte van de woning was beperkt, Geert en Taat woonden er met hun 3 dochters, Timo was ziek en werkeloos. Het gezin leefde van de bijstand. Er werden talloze sollicitatiebrieven geschreven maar telkens volgde een afwijzing op grond van de zwakke gezondheid van Timo. Het leek een uitzichtloze situatie. Ine besloot een brief te schrijven naar Prins Bernard met de vraag of er voor haar gezin een eigen woonruimte geregeld zou kunnen worden. Op 11 maart 1953 ontving zij een bericht terug van de “Particulier Secretaris van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins der Nederlanden” dat in opdracht van de prins het verzoek werd doorgeleid naar de burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit had tot resultaat dat aan het gezin een woning in Helmond werd toegewezen. Om te herstellen van de zware operatie werd Timo opgenomen in het sanatorium Sint Jozefsheil in Bakel. Op de dag dat hij uit het sanatorium zou worden ontslagen gleed hij uit op een juist geboende vloer en brak zijn schouder…. In Helmond kon hij als arbeider gaan werken bij de textielfabriek Vlisco. De ruwe arbeidersmentaliteit die gepaard ging met gevloek en grove grappen pasten niet bij deze nette bescheiden Indische man. Hij vroeg om ontslag en het gezin werd opnieuw afhankelijk van financiële bijstand. In 1956 verhuisde het gezin naar ’s-Hertogenbosch omdat Timo daar kon gaan werken als portier bij de B.B.A. (Brabantse Buurtspoorwegen en Autodiensten). Van 1959 tot 1966 werkte hij als kapper bij de Lunettenkazerne in Vught. Omdat het niveau van zijn inkomen laag was verdiende hij wat bij door het haar te knippen van vrienden en bekenden. Gaandeweg werd de klantenkring groter, deze bestond vooral uit Indische gezinnen in ’s-Hertogenbosch en omgeving. Door weer en wind ging Timo op de fiets, later op de bromfiets om zijn diensten te verrichten. Van 1967 tot 1979 werkte hij als telefonist bij de Koninklijke Landmacht, afdeling burgerpersoneel in Eindhoven. Avond- en nachtdiensten waren onderdeel van dit werk. Zijn fragiele gezondheid liet dit nauwelijks toe maar hij vond het prettig werk en had het hier naar zijn zin
Timo was bezorgd over de toekomst van zijn gezin omdat hij in de oorlogsjaren en jaren daarna geen inkomen had en geen pensioen had kunnen opbouwen. Hij schreef daarom talloze brieven naar overheidsinstanties met verklaringen van ex-gedetineerden die hij had geholpen tijdens de Japanse bezetting.
Van de vele verklaringen zijn de volgende van Mr. Bicker Caarten en pastoor J. Burgers.
Ondergetekende verklaart hierbij dat de heer T.A. Guldenaar gedurende het eerste jaar van de Japanse bezetting werkzaam was als mantri/opziener van het burgerinterneringskamp “Struiswijk” te Batavia. De heer Guldenaar heeft die tijd aan een aantal geïnterneerden, waaronder ondergetekende, geheel belangeloos alle hulp verleend, teneinde schriftelijk contact met hun gezinnen te onderhouden. In tegenstelling tot andere opzieners heeft de heer Guldenaar steeds geweigerd voor dit gevaarlijke werk enige vergoeding te aanvaarden, het als zijn plicht beschouwend de geïnterneerden zoveel mogelijk behulpzaam te zijn.
Door nog niet opgehelderd verraad is de Kempei Tai op de hoogte gekomen van het werk van de heer Guldenaar, met gevolg dat hij in februari 1943 werd gearresteerd (gelijktijdig met ondergetekende, diens echtgenote en kinderjuffrouw), waarna hij veroordeeld werd tot drie jaar gevangenisstraf.
Ondergetekende stelt er hoge prijs op, mede namens een aantal collega’s en ex-gedetineerden, te verklaren dat de wijze waarop de heer Guldenaar tijdens de Japanse bezetting de Nederlandse zaak heeft gediend boven alle lof is verheven. Na de bevrijding heeft ondergetekende de aandacht van het Hoofd van het Gevangeniswezen, zomede van de afdeling Oorlogsdocumentatie in Nederland op het voortreffelijke gedrag van de heer Guldenaar gevestigd. Door hem werd het ten zeerste betreurd dat de heer Guldenaar kort na de bevrijding ten gevolge van een langdurige ziekte genoodzaakt was zijn werk neer te leggen. Moge hem een spoedig en volledig herstel gegeven worden en hij in zijn verder leven de erkenning en de waardering ondervinden, die hij ten volle verdient.
Mr. Bicker Caarten,
Secretaris der N.V. Stoomvaart Maatschappij “Nederland”
Gedaan te Batavia, 24 april 1948
Djakarta, 10 mei 1950
L.S.
Aan de verklaringen van de heer Bicker Caarten over de heer Guldenaar zou ik gaarne de volgende persoonlijke opmerkingen willen toevoegen:
Vooreerst, dat ik uit eigen ervaring in de Struiswijkgevangenis dezelfde hoge dunk van het karakter van de heer Guldenaar gekregen heb en dat ik voortdurend niet alleen zijn onbaatzuchtigheid maar ook daarin zijn heldenmoed bewonderde. Ik vond het namelijk volstrekt heldenmoed, wanneer Guldenaar alleen uit mensenliefde en voor de vaderlandse zaak zich telkens weer aan het dreigende gevaar van ontdekking blootstelde. Dat een ontdekking foltering en misschien de dood zou betekenen wist iedereen in die dagen. Toen dan ook de Japanse politie hem arresteerde is hij vreselijk gefolterd en daarna tot gevangenisstraf veroordeeld. Doordat ik gemakkelijk contact kon krijgen met Guldenaar heb ik persoonlijk vele brieven van gevangenen aan hun vrouwen kunnen meegeven. Gevangenen die anders van alle contact zouden buitengesloten zijn geweest omdat ze geen geld hadden.
Guldenaar verdient de waardering, de bewondering zou ik zeggen van het Nederlandse volk en ook de dankbaarheid.
J. Burgers, Pastoor.
Het kostte Timo Guldenaar veel moeite om de overheidsinstanties ervan te overtuigen dat hij recht had op aanvullend pensioen. De ambtelijke molens draaiden niet langzaam, zij leken stil te staan. In 1989, zes jaar na zijn overlijden en 44 jaar na het einde van de tweede wereldoorlog werd hij erkend als deelnemer aan het verzet hetgeen recht geeft op uitkeringen in het kader van de WUV (Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers).
Timo Guldenaar was een overtuigd Christen. Tijdens de jaren dat hij geïnterneerd was deed hij de gelofte dat hij dagelijks naar de kerk zou gaan. Aan die gelofte heeft hij zich zoveel als mogelijk gehouden. Door de liefde voor zijn vrouw en kinderen en door zijn rotsvaste geloof heeft hij zich staande kunnen houden. Timo Guldenaar overleed op 23 november 1983, 66 jaar oud in Nijmegen. Zijn motto was “Je hoeft in je leven maar 1 ding te doen: Je best”. Hijzelf heeft meer dan zijn best gedaan!
Staan op deze site foto's of gegevens zonder de benodigde toestemming. Dat is niet de bedoeling. Laat het ons dan weten!